Inkijkexemplaar Heel de Peel

55 Hoofdstuk 3. De rijkdom van de vroegere Peel Bergingscapaciteit Dat delen van een hoogveen een geringere doorlatendheid krijgen, kan ook een nadeel zijn bij de zelfregulatie. De verklaring daarvoor zit in de bergingscapaciteit. Dat is de hoeveelheid wa- ter die uit een bepaald volume gemakkelijk ontnomen kan worden en dus efficiënt beschikbaar is. De bergingscapaciteit van veen is vooral afhankelijk van alle ‘lege’ ruimtes; dus de ruimtes tussen de plantenresten. Bij een levend hoogveen zijn die ruimtes in de bovenste levende laag (acrotelm) relatief groot, doordat de zaak nog weinig is samengeperst. In de laag daaronder (catotelm) zijn die ruimtes dus klein. Bij een afgetakeld hoogveen ontbreekt de bovenste laag met relatief grote open ruimtes. Die ruimtes zijn in natte periodes geheel gevuld met water, als het droger wordt, verdampt het water en wordt het water vervangen door lucht. Als er veel ruimte is tussen de poriën, is de bergingscapaciteit groot en dus zullen de waterfluctuaties gering zijn. In figuur 3 is schematisch een levend en een afgetakeld hoogveen weergegeven. Als er in het levende hoogveen een halve liter water verdampt, zakt het water een halve me- ter. Verdampt in het afgetakelde hoogveen een halve liter water, dan zakt in dit voorbeeld het waterpeil met een meter. In een afgetakeld hoogveen zijn dus de fluctuaties veel groter en kan als gevolg daarvan de lucht (met zuurstof) dieper in het veen doordringen en meer veen af- breken (oxideren). Als veen sterker wordt afgebroken, dan wordt het poriënvolume en dus de bergingscapaciteit weer kleiner en zullen de fluctuaties nog groter worden. Daarom is het zaak om bij het hoogveenherstel de waterstandsdalingen zo klein mogelijk te houden. Figuur 3. Bergingscapaciteit in een levend hoogveen en een afgetakeld hoogveen.

RkJQdWJsaXNoZXIy MjcwNzc=